Op 14 mei vierde Israël zijn 70-jarig bestaan met de opening van een Amerikaanse ambassade in Jeruzalem. Het directe gevolg was ruim 50 doodgeschoten Palestijnen en 2400 gewonden in het grensgebied van de Gazastrook. Dit maakte de rouw om de Nakba op 15 mei nog groter; de ramp dat in de periode van december 1947 tot januari 1949 meer dan 700.000 Palestijnen huis en haard moesten verlaten en Joodse soldaten tussen de 400 en 600 Palestijnse dorpen en steden met de grond gelijk maakten. Het is zeer tragisch dat holocaust-survivor David niet begrijpt dat hij het harnas van de verpletterende reus Goliath heeft aangetrokken. Want ook voor landen en volken geldt: wie zijn trauma’s niet heelt gaat die uitleven op een ander.
Humanity in Action
In juni 2007 kregen mijn ex-man en ik onze jaarlijkse gaststudent die in Amsterdam het programma van Humanity in Action zou volgen. HIA is een organisatie met joodse wortels die jongeren wil trainen om zich in te zetten voor mensenrechten om zo een tweede Holocaust te voorkomen. Dat jaar was Kadrieh Abu Shchada onze gast: een Palestijnse studente uit Jaffa, de oude havenstad die naast de wolkenkrabbers van Tel Aviv ligt. Ze was klein, vrolijk, met hoge hakken en een geëxplodeerde koffer op haar logeerkamer. En natuurlijk fel voorstander van de Palestijnse zaak. Het bleek al snel dat zij als Palestijnse, ook al woonde ze niet op de Westbank of in Gaza, gescheiden leefde van de Israëliërs om haar heen, al ging ze bijvoorbeeld naar dezelfde universiteit. We deelden Kadriehs standpunten, wat Israël in een kwaad daglicht stelt. Maar, zei ze aan het einde van haar verblijf, eigenlijk is Israël/Palestina ook een heel mooi land.
Reis naar Israël
En dat was de reden voor mij en mijn ex-man om in het voorjaar van 2008 naar Israël af te reizen. We hadden expres het christelijke Pasen ontweken om de drukte, maar in het vliegtuig bleek dat we tijdens Pesach in Israël zouden zijn: de Israëliërs hebben dan vakantie. Toen we geland op het vliegveld van Ben Gurion bij Tel Aviv het vliegtuig verlieten zag ik een man in een rolstoel wachten tot ook hij uit het vliegtuig kon. “Arme man”, dacht ik, tot hij me op het vliegveld zelf op een schuin aflopend stuk bijna van mijn sokken reed. Niks zielige man! Dit was een survivor, net als de staat Israël, waar permanent spanning heerst en waaghalzerij normaal is. Dit land wil geen zielig slachtoffer zijn, maar leeft er op los.
Hedonistisch Tel Aviv
Dat was ook de mentaliteit die we in Tel Aviv aantroffen, al direct bij de bushalte naast het vliegveld. Omdat de sabbat was ingegaan reden er geen bussen meer. Toch stonden er bij de halte een paar mensen te wachten: een dame in bikini met haar hippie-vriendje en een oudere vrouw in een dikke bontjas. Het was laat op de middag en heet. De bikini-dame en haar vriendje hielden een taxi aan en vertrokken. En ook wij moesten een taxi nemen, wilden we naar Tel Aviv zelf komen. Er kwam een kleine, kalende Israëlische taxichauffeur langsrijden: hij zei dat hij ons voor een flink bedrag naar Tel Aviv kon brengen (Israëlische taxichauffeurs staan bekend als afzetters en horken). Maar deze ritprijs wilde de dame met de bontjas, een Russische, wel met ons delen. Althans, dat zei ze voor ze instapte.
Onderweg ontspon zich in de taxi al gauw een verhitte discussie tussen de taxichauffeur en de dame; het bleek dat zij de prijs te hoog vond. Hij schreeuwde in het Ivriet (modern Hebreeuws) tegen haar. Zij mompelde af en toe in het Russisch wat terug. Waarop hij nog harder begon te schreeuwen dat ze Ivriet moest spreken. Eenmaal in Tel Aviv wilde de Russische dame niks betalen en ze deed alsof ze niks begreep. Wij stapten uit bij ons hotel en betaalden noodgedwongen het hele bedrag, waarop de taxichauffeur dreigde de dame in zijn auto op te sluiten om haar naar de politie te brengen. Geschrokken kwamen we aan in ons hotel: welkom in Israël!
Na te zijn bijgekomen gingen we ’s avonds eten in een pizzeria. Ik keek om me heen: het leek wel het publiek van Amsterdam-Westerpark. Hippe, moderne ouders met hun antiautoritair opgevoede kinderen! Tel Aviv bleek een kleinschalig hedonistisch Amsterdam te zijn. Religie leek er – afgezien van de sabbat als vrije dag – geen rol te spelen. Het uitgaansleven en het strand wel. We ontbeten met vers fruit in de zonnige tuin van hotspot café Sonia, er waren leuke winkeltjes met allerlei creatieve spullen en zelfs een alternatief politiek café met tweedehands boeken over de geschiedenis van Israël. Met de boot bezochten we het historische Jaffa, waar we op de zaterdagmiddag van de sabbat wat dronken op een hip terras.
Omdat ik toen nog bij Greenpeace werkte, gingen we ook langs op het Greenpeace-kantoor in Tel Aviv. We werden gastvrij ontvangen en ik kon het goed vinden met twee vrouwelijke collega’s, met wie we ’s avonds in een bar afspraken. De een was van Sefardische komaf: haar oma woonde in de 19e eeuw al in Palestina. Haar broer zou binnenkort trouwen in Amsterdam; veel Israëliërs hebben familie over de hele wereld. De andere collega was Asjkenazisch. Haar grootouders waren na de Tweede Wereldoorlog naar Israël geëmigreerd. De Holocaust hebben we niet besproken, behalve dat zij meende dat de Amsterdamse zwerfkatten in recente jaren een holocaust hadden ondergaan. In tegenstelling tot Tel Aviv: daar barstte het van de katten op de straat.
Hoofdstad van strijd
Onze volgende bestemming was Jeruzalem: een totaal andere stad, waar de sfeer veel meer gespannen was. Jeruzalem is veel groter dan Tel Aviv en natuurlijk spelen religie én politiek hier een duidelijke rol. De drie wereldgodsdiensten strijden om het territorium van de Oude Stad en de Israëliërs én de Palestijnen willen beide Jeruzalem als hun hoofdstad. Ook de beveiligingsmaatregelen vielen meer op. Jonge soldaten met mitrailleurs (meisjes en jongens, want iedereen in Israël is dienstplichtig) controleerden bijvoorbeeld bij de in- en uitgang van busstations onze rugzakken.
Als er een plek is om je geloof te verliezen dan is het de Oude Stad van Jeruzalem. We sliepen daar in een krakkemikkig hostel van Palestijnse eigenaars. Als eerste hadden we een bezoek aan de Olijfberg op ons programma staan. Ik wilde lopen in de tuin van Gethsemane, waar Jezus alleen zijn laatste uren doorbracht, terwijl zijn discipelen aan de poort in slaap vielen. Wat bleek: er zijn in Jeruzalem meerdere tuinen van Gethsemane. Je kunt bijvoorbeeld naar een katholieke of orthodoxe variant. Dus welke de echte is, ik weet het niet.
Vervolgens is het dringen in de Heilige Grafkerk: trapje op is Golgotha met de kruisiging, trapje af is het graf, waar ik de rij uit werd geëlleboogd door een Russische toeriste. Daarna bezochten we de Klaagmuur, het enige overblijfsel van de oude tempel (in 70 na Christus door de Romeinen vernietigd). Pas in 2013 kregen vrouwen er een apart gedeelte om te bidden en voor een gemengde plek van mannen en vrouwen wordt nog gestreden.
Toen gingen we op zoek naar de Tempelberg, enigszins gehinderd door klierende Palestijnse jongetjes. Voor Joden én moslims is dit heilige grond. Joden zouden het niet mogen betreden om te voorkomen dat ze op resten van hun oude tempel staan. En het gebied is in islamitische handen, wat nogal gevoelig ligt. De Tweede Intifada (2000-2005) ontvlamde toen Sharon in 2000 besloot de Tempelberg te bezoeken. Toeristen hebben op vaste tijden toegang, maar de Al-Aqsamoskee en de Dome of the Rock zijn jammer genoeg alleen toegankelijk voor moslims. De Al-Aqsamoskee is de 3e heilige plek voor moslims, na de Ka’aba in Mekka en de Moskee van de Profeet in Medina. In de Dome of the Rock staat de rots, die joden en moslims zien als oorsprong van de wereld. Bovendien zou profeet Mohammed vanaf deze rots naar de hemel zijn gereisd. Wij werden helaas snel de berg afgebonjourd naar een van de restaurants bij de toegangspoorten.
Natuurlijk zijn we in Jeruzalem ook naar het Holocaust-herinneringscentrum Yad Vashem geweest. Het was indrukwekkend, maar leek niet veel met het hedendaagse Israël te maken te hebben. In mijn achterhoofd zat de anekdote uit 2000 toen bondskanselier Schröder per ongeluk de eeuwige vlam doofde, brandend voor de 6 miljoen slachtoffers.
De busrit er naartoe was even spannend, omdat ik toch ben opgegroeid met verhalen over in bussen ontploffende bommen. Een paar jaar daarvoor nog had ik mijn ex-man gewaarschuwd geen cursus voor zijn werk in Jeruzalem te volgen. Bij een winkelier zagen we in de etalage een papier met de tekst: ‘Discounts for having courage loving and supporting Israël’. Maar voor een Palestijn in Gaza is het leven natuurlijk veel gevaarlijker dan een toerist.
Naar de Westbank
Toen het Pesach was waren de hotels aan de Dode Zee volgeboekt en de Israëlische bussen reden niet. Dat was een hindernis aangezien wij geen rijbewijs bezaten. De Arabische bussen reden wél, dus toen hebben we bij een Palestijns bureau nagevraagd of het veilig was om naar de Westbank te gaan. Ja hoor, dat kon. Geen probleem. Dus vanaf de oostkant van de Oude Stad namen we een bus naar Ramallah. We passeerden de betonnen scheidingsmuur tussen Palestijns en Israëlisch land en moesten overstappen op een andere bus om op de Westbank te komen.
Arabisch Ramallah
De Arabische sfeer van Ramallah vond ik geweldig. De gebedsoproepen, die we in onze hotelkamer konden horen, klonken exotisch. Bij aankomst in Jeruzalem had ik al meteen in de souk (de markt) van de Oude Stad een café met waterpijp rokende Palestijnse mannen willen induiken – wat mijn ex-man wat te drastisch vond. En omdat ik in Ramallah niet wilde opvallen besloot ik me bedekt te kleden, met een sjaal om mijn hoofd. Natuurlijk zag iedereen direct dat ik toerist was.
Op de Westbank bleek hoe belangrijk Jeruzalem en de Tempelberg voor de Palestijnen zijn. Er waren posters met een afbeelding van Mahmoud Abbas of Yasser Arafat (of beide) poserend naast de Dome of the Rock. De Tempelberg is een van de laatste Palestijnse bastions en heilig. Dat Trump plompverloren in Jeruzalem de Amerikaanse ambassade vestigt, spreekt van een zeer groot bord voor de kop.
De wachters van het mausoleum van Arafat in Ramallah sprongen op toen wij een bezoek kwamen brengen. Het was heet en er kwamen weinig toeristen. Het gebouw was groot, wit en modern. Net als in de rest van de stad was niet direct te merken dat we in bezet gebied waren. Zeker niet als je je tot de cafés en restaurants voor rijkere mensen beperkte; wat wij ons met een westerse portemonnee konden veroorloven. Daar vielen we niet zo op.
Bezet Nablus
In Nablus was het een heel ander verhaal. We besloten vanaf Ramallah door te reizen naar het noorden van de Westbank. We konden niet met de bus Nablus in. We moesten via poortjes. Het bleek dat er – van de Israëlische autoriteiten – geen autoverkeer Nablus in of uit mag. Met onze rugzak op weg naar het hotel trokken we direct veel bekijks: toeristen?! Dat is zeldzaam. De enige westerse mensen die hier komen zijn politici of hulpverleners van de VN. Een tapijthandelaar kwam direct blij en enthousiast zijn winkel uitlopen om met ons een gesprek over de Amerikaanse politiek te beginnen.
Alle Palestijnen waren ontzaglijk aardig en nieuwsgierig en verwelkomden ons. Ook in het hotel. Het bleek dat er eigenlijk de hele dag voor de bewoners niet zo veel te doen is. Zij mogen alleen met toestemming van de Israëliërs de stad verlaten. Goederen exporteren of importeren zonder auto is lastig. Laat staan dat er in Nablus mensen waren die de producten konden kopen, want veel werk was er niet. Eigenlijk had de stad wat weg van een kooi. Bovendien deed het Israëlische leger ’s nachts invallen om Palestijnen te arresteren. Ook zetten ze als straf gezinnen acuut uit hun huis en bulldozerden het plat, alleen omdat een van de gezinsleden in hun ogen politiek actief was. Een jongen die we in een café spraken zei dan ook dat hij net als andere familie wilde emigreren naar Amerika: om een gewoon leven te kunnen leiden met studie en werk. Niet een leven in een openluchtgevangenis waar niks gebeurt.
De receptionist van ons hotel bleek politiek actief; wat de Israëlische autoriteiten niet op prijs stelden. Zijn paspoort had een speciale status, waardoor hij bij controle direct herkenbaar was als ‘activist’. Ook mocht hij Nablus niet verlaten. Zijn verloofde was Engels en ze probeerde al 4 jaar om zich bij hem te voegen om te kunnen trouwen. Ook al was ze een witte Europeaan; ze werd enorm tegengewerkt. Ze had zich namelijk ook ingezet voor de Palestijnen en had bovendien een relatie met een tegenstander van het Israëlische regime. De douane liet haar nog niet eens Israël binnen. Al die tijd had het stel alleen via internet contact met elkaar gehad.
Diezelfde man kon ons een Palestijns vluchtelingenkamp even buiten Nablus laten zien. Dat was geen tentenkamp, zoals ik me had voorgesteld, maar het waren kale betonnen huizen. Als een gezin meer ruimte nodig had bouwde het een verdieping bij. Alleen konden de Israëlische autoriteiten elk moment bevelen dat dat deel weer moest worden gesloopt. Al deze huizen waren volgens Israël illegaal en bouwvergunningen werden er niet verstrekt. Het enige wapen dat de Palestijnen in hun machteloosheid tegenover de Israëlische dictatuur hadden was zo veel mogelijk kinderen krijgen. In de hoop zo uiteindelijk de Israëliërs getalsmatig te overheersen. Israël was hier ook bang voor, omdat de gemiddelde Joodse burger minder kinderen krijgt dan de Palestijn.
In het vluchtelingenkamp was een gemeenschappelijke ruimte voor kinderen, waar een paar computers stonden en wat Frans werd gegeven. Soms kwamen er vrijwilligers over uit het buitenland om te helpen; zoals de verloofde van onze receptionist, die Engels gaf, een aantal jaar daarvoor. De aanwezige kinderen waren lief en slim, maar hun toekomst redelijk hopeloos.
’s Avonds in het hotel wilde ik nog even naar buiten. De receptionist en de kelners keken me verbouwereerd aan. “Eh, ja, dat kan..” – er zaten immers ook mannen te kaarten in een zaal tegenover onze hotelkamer – “Maar doe dan wel voorzichtig op straat en ga maar liever niet naar de souk. Daar valt het leger geregeld binnen”. Buiten bleek dat er geen hond te zien was; laat staan toeristen. We zijn daarom alleen de straat van ons hotel op en neer gelopen en toen gauw weer naar binnengegaan; tot opluchting van het personeel.
Op dat moment had ik eigenlijk genoeg van de afschuwelijke strijd tussen Israël en de Palestijnen. Mijn ex-man had nog best naar Bethlehem gewild, maar we hoorden vreselijke verhalen over conflicten van Palestijnen met kolonisten of militairen. Ik wilde uit de bezette Westbank terug naar Israël. Nazareth werd de volgende bestemming.
De grens van de Westbank
Om Nablus te verlaten moesten we weer door de poortjes. Er stond een lange rij Palestijnen en wij sloten achteraan aan. Er was een vrij poortje voor VN-medewerkers en dat waren wij niet. Maar op het moment dat de Israëlische soldaten onze lange gestalten met witte gezichten en grote rugzakken zagen, mochten wij door het vrije poortje. De militair was zeer verbaasd dat wij als gewone toeristen hier op vakantie waren, maar stond ons keurig in het Engels te woord. Wij liepen door, terwijl de Palestijnen nog stonden te wachten.
We namen een gedeelde taxi – met een nette Palestijnse chauffeur – naar de grens van de Westbank bij Jenin. Vlakbij een groot gazen hek en een wachttoren moesten we uitstappen. De grens moest je lopend over. Er zat een Palestijnse man in de schaduw van een boom, alsof hij daar al uren zat. Vanaf een wachttoren was een Israëlische soldaat in het Ivriet tegen hem aan het schreeuwen. Hij bleef schreeuwen toen wij richting de toren liepen, totdat we met onze bordeauxrode, Nederlandse paspoorten zwaaiden. Op dat moment sloeg hij om: hij daalde de toren af, opende het hek en kwam naar ons toe. In keurig Engels en met een glimlach informeerde hij waar we vandaan kwamen en wat ons reisdoel was. Binnen 2 minuten liepen we de grens van de Westbank over. De Palestijn zat nog steeds onder de boom.
Christelijk-Palestijns Nazareth
Maar wat nu? We liepen op een militaire compound. Geen normaal verkeer of mensen te zien; totdat een taxi ons spotte. Een dikke Israëlische taxichauffeur wilde ons best voor een bak geld naar Nazareth brengen. Net als bij het vliegveld hadden we geen keus: anders moesten we in de felle zon, met bagage, 10 km langs een autoweg lopen. De chauffeur ging tijdens het rijden bellen en pochte in het Ivriet – maar wij begrepen het wel – hoe hij even een vrachtje toeristen had getild. Ik had direct spijt dat ik de nette Palestijnse chauffeur op de Westbank niet het wisselgeld had laten houden. Die man kon het veel beter gebruiken.
In Nazareth troffen we de Annunciatie-basiliek met Maria-afbeeldingen uit de hele wereld en een grote stroom christelijke toeristen. Er woonden relatief veel Palestijnen, die in Israël overigens Arabische Israëliërs worden genoemd. Dit had ook zijn weerslag op hoe de Israëlische regering met de stad omging. Pas sinds een paar jaar had Nazareth een fatsoenlijk alarmsysteem om te waarschuwen voor raketaanvallen uit het noorden; door Syrië bijvoorbeeld, als Israël weer eens ruzie had om de Golanhoogten.
Tsvad – Kunst en orthodoxie
Onze volgende halte was Tsvad: een stadje dat sinds de 16e eeuw een centrum voor Kabbalah is en waar veel muzikanten, kunstenaars en orthodoxe joden komen. Toen we een oudere linkse kunstenaar, met de naam Lenin, vertelden dat we de Westbank hadden bezocht trok hij zijn wenkbrauwen op. Afgezien van de kolonisten mogen gewone Israëliërs daar niet komen, dus hij had geen idee van het leven daar. Een kunstenares met Russische achtergrond had een poppenmuseum waar ze ook foto’s van haar dochter exposeerde, die in 1994 was omgekomen bij een bomaanslag in het Dizengoff-winkelcentrum in Tel Aviv.
Verdraagzaam Haifa
De laatste bestemming was Haifa waar Israëliërs en Palestijnen enigszins samen leken te leven. Wellicht was dat onder invloed van het Bahá’í-geloof, waarvan Haifa met mooie tuinen de bakermat is. Deze godsdienst onderwijst dat alle religies in essentie waardevol zijn en alle mensen een en gelijk. Racisme en nationalisme worden expliciet afgewezen.
Negatief beeld in de diaspora
Israël is zich ervan bewust dat Joden in de rest van de wereld niet meer zo positief over het land zijn. Dat wordt opgemerkt in de kranten en de regering biedt Joden in de diaspora een gratis reis door het land (‘alijah’) om kennis te maken en een positiever beeld van Israël te krijgen. Nog beter is het natuurlijk als deze reizigers vervolgens besluiten te immigreren, want meer Joodse inwoners maakt Israël als Joodse staat sterker.
Nieuwe Joden
Er zijn dan ook veel Israëliërs die hun Joodse wortels pas relatief recent hebben herontdekt, zoals de Amerikaanse Joden die gaan wonen in de Oude Stad van Jeruzalem en daar nieuwe synagoges bouwen. Engels is hun voertaal, niet Ivriet. En zoals dat hoort bij mensen die net een nieuwe identiteit hebben: zij zijn fanatieker dan de doorsnee-Israëliet. Zo hebben kolonisten op de Westbank niet het idee dat ze op Palestijnse grond leven, maar voor hen zijn dit de oud-Joodse gebieden Judea en Samaria uit de Thora. Een christelijke kennis die jaren heeft geprobeerd Joods te worden was verrukt toen ze in “het land van David” was. Toen ik haar vroeg of ze dus op de bezette Westbank was geweest, had ze geen idee.
Trauma
De trauma’s die Israël en zeer veel Joden hebben zijn goed merkbaar. Zo is het eigenlijk onmogelijk om Joods te worden. Deze christelijke kennis had dat 12 jaar geprobeerd (als religie), maar het had uiteindelijk geen zin. Elke week ging ze in Amsterdam naar de synagoge, maar ze is nooit als Jood geaccepteerd. Waarschijnlijk onbewust omdat zij geen oorlogsleed op haar schouders torste. In het geval van een pogrom of 2e Holocaust zou zij niet worden gepakt. En dat maakte een onoverbrugbaar verschil. Eerst worden Joden weggezet als minderheid, praktisch uitgemoord en vervolgens schermen ze de eigen groep af en accepteren geen leden meer van de meerderheid.
Ook ik ben weleens buitengesloten. Jaren geleden wilde ik een interview doen met een Joodse vrouwenorganisatie in Amsterdam. De vrouwenvereniging Deborah stemde toe, maar op het moment dat ik Bloeme Evers – alle respect voor deze sterke vrouw – en een andere dame interviewde, kwam als enige antwoord dat de vereniging zo gezellig was. Ik kreeg nul informatie, wellicht omdat ik daar als niet-Jood weleens onvoorzichtig mee zou kunnen omspringen en op oud zeer trappen. Dezelfde ontwijkende, angstige mentaliteit zie ik bij meer in Nederland levende Joden; in tegenstelling tot de openheid en avontuurlijkheid van de Israëliërs die ik in Amsterdam ken.
Voor mijn interview kon ik uiteindelijk terecht bij een Israëlische vrouwenorganisatie die zich inzet voor het recht van vrouwen om te mogen scheiden. Iets wat binnen het Jodendom niet kan als de man er niet mee instemt. De Israëlische vrouw die ik telefonisch sprak was zeer openhartig en niet bang om zich kwetsbaar op te stellen.
Land van melk en honing
En ondanks het feit dat Israël een apartheidsstaat is, gebouwd bovenop het thuis van een ander, houd ik toch van dat land van melk en honing. Israël was het paradijs voor de overlevenden van de concentratiekampen. Joden hadden na eeuwenlange pogroms, razzia’s en ten slotte de Holocaust in Europa het recht op een veilige plek om te wonen; net als ieder volk en ieder mens. Het is alleen zeer ongelukkig dat ze daarvoor een ander volk moeten verpletteren. Daar zijn de Europeanen in de Verenigde Staten mee weggekomen, maar nu?
David en Goliath
Israël is geen klein zwak Joods jongetje meer dat zich als een mak schaap naar de slachtbank laat afvoeren, maar het is veranderd in een reus, die iedereen koste wat het kost van zich afslaat om te overleven. Zo slecht als de Joden zelf behandeld zijn (afgezien van concentratiekampen), zo slecht behandelen ze de Palestijnen nu. De Gazastrook is een soort ghetto van Warschau. Vond ik de Westbank al erg; Gaza is nog vele malen erger.
En telkens als de omringende landen of de Palestijnen tegen Israël zeggen ‘jullie horen hier niet’ en de Joden proberen weg te jagen, dan prikken ze in een oude wond, die erg veel pijn doet. Deze pijn wordt afgereageerd op een onschuldige, zwakkere partij, de Palestijnen. En uit een post-Holocaust-schuldgevoel houden westerse landen Israël de hand boven het hoofd.
Oplossing: een einde aan de pijn
De oplossing voor het conflict? Het hele land aan beide volkeren geven. En in de grondwet vastleggen dat beide een onvervreemdbaar recht hebben op de grond. Willen Jood en Palestijn elkaar weer als mens zien, dan zal de apartheidsstaat en de onderdrukking moeten worden afgeschaft. De wederzijdse haat moet worden omgezet in vergiffenis, omdat de ander vanuit zijn of haar pijn niet anders kon handelen dan op deze manier. Een getraumatiseerde Jood pakt land af van een ander; een getraumatiseerde Palestijn blaast zich op in een bus. Het verleden moet verwerkt en losgelaten (makkelijker gezegd dan gedaan). En Israël kan tonen dat het écht sterk is als het de Palestijnen zijn excuus aanbiedt. Als het land erin slaagt om zijn getraumatiseerde gedrag te veranderen in emotioneel volwassen gedrag: de ander behandelen zoals je zelf ook behandeld wilt worden.
Tot die tijd zit in het harnas van Goliath dat gewonde jongetje David, dat vanuit oude kinderpijn niet begrijpt dat hij nu de grote, gewelddadige partij is geworden. Noch kan hij zich – vol van zijn eigen trauma – voorstellen wat voor leed hij de ander aandoet. Want de enigen die vooralsnog de zee in worden gedreven zijn de Palestijnen. Niet Israël.