De man met de zwarte cape
Die zo vaak bij de donkere waterkant stond
Zou hij zich gooien?
Zou hij zich niet gooien?
Zou hij gaan?
Zou hij niet gaan?
Twijfel blonk in zijn ogen
Het water glinsterend in zijn blik
Verlangen naar oneindigheid en opgaan in het niets
En telkens keerde hij het water de rug toe
Om nog een maal een blik te werpen op het zand
Dan weer donker van het vocht
Dan weer warm van de zon
Maar op een dag maakte hij de sprong
De eeuwigheid tegemoet
Omringd door water
Verdrinkend
Wegzinkend
In het tij
Eb was voorgoed
Voorbij