Verhaal – De begrafenis van Els

Vorige week was ik op de crematie van de moeder van een vriend van vroeger. Als tiener logeerde ik vaak bij mijn oom en tante in het Zeeuws-Vlaamse dorp Groede. Met mijn neef  en zijn vriend Ralph gingen we naar discotheek De Ploeg en we zaten veel in café De Wulpenhoek van Els, Ralphs moeder. Mijn neef is inmiddels mijn nicht en al een aantal jaar politieagente in Amsterdam. Vorige week reden we samen terug naar Zeeuws-Vlaanderen, voor het afscheid van Els. Ralph was er ook met zijn gezin.

Ik zie Els nog zo voor me, witgrijs haar, bril op, zittend – sigaret in de aanslag – druk pratend achter de bar met stamgasten uit het dorp. Ze was altijd alert, aandachtig, begrijpend en pittig. Een kleine, maar zeer taaie Indisch-Nederlandse vrouw, die op latere leeftijd had besloten om weg te verhuizen uit de randstad en zich met haar man en twee zonen in een dorp van 1000 inwoners in het ontvolkende Zeeuws-Vlaanderen te vestigen. Land van dijken en populieren, waar het vervallen boerderijtje van mijn oom vlakbij België mij als kind geluk had gebracht. Waar ik het Vlaams over de grens kon verstaan, maar het Zeeuws-Vlaams van mijn neef niet.

De man van Els – Ed –  was met vervroegd pensioen, omdat hij tropenjaren bij de marine had gemaakt. Ook hij was van Indische komaf en ze hadden elkaar op een feest op Batavia ontmoet, waar hij bang was dat de metgezel van Els haar vriendje was. Het bleek haar broer en na een half jaar was hun verloving een feit. Een huwelijk en emigratie naar Nederland volgden, waar twee zonen werden geboren. In Groede zat Ed meestal in het privévertrek tv te kijken of hij boog zich over de frietverkoop aan de achterkant van het pand. De enkele keer dat mijn oom – die aan straatvrees leed – hem had gezien, beschreef hij Eds gezichtsuitdrukking als die van Tom ( van Jerry), bij wie net een bom in het gezicht was ontploft.

Mijn oom Piet was altijd thuis, sleutelend aan oude apparaten en druk bezig met zijn hobby van zendamateur. Dit was voor het tijdperk van de computer, maar voor dat laatste heeft hij nooit belangstelling gehad. Hij werkte ooit bij de PTT, maar was rond zijn 35e overspannen geraakt en nooit meer van zijn pleinvrees afgekomen. Rustgevende medicatie is niet geprobeerd, wel kalmeerde mijn oom zichzelf met jenever. Zijn psycholoog had hem aangeraden een jaar binnen te blijven en brieven aan mensen van vroeger te schrijven. Zijn angst als kind voor zijn zeer driftige vader – door zijn jongere zus op haar 11e al dood gewenst – leek mij reden genoeg. En die paniek projecteerde hij nu op de openbare ruimte.

In zijn huisje in het gehucht Heille was zijn angst wat bedaard, maar die sloeg weer toe toen zijn jongere vrouw een verhouding bleek te hebben met een winkelier in het naburige Aardenburg en er met hun dochtertje onder de arm vandoor ging. Het meisje zou hij als 18-jarige nog een keer zien. Piet verhuisde naar Groede en er bloeide een relatie op tussen hem en Anneke, een bevriende geboren en getogen Zeeuws-Vlaamse, net als hij op dat moment kort gescheiden, net als hij door haar echtgenoot, een ambulancechauffeur, bedrogen. Uiteindelijk trok hij bij haar en haar zoon Jeffrey in, in hun karakteristieke, oude huisje aan de Blekestraat; waar ik als tiener een aantal gelukkige zomers doorbracht.

In het begin verstond ik geen woord van wat mijn neef zei. Mijn tante ging nog wel, maar bij hem knikte ik maar ‘ja’ of ‘nee’ al naar gelang zijn toon. Het wende echter gauw en het scheelde dat zijn vriend Ralph, de jongste boomlange zoon van Els, was opgegroeid in Alphen a/d Rijn. Dus hem kon ik prima verstaan. In Ralphs tweedehands auto reden we geregeld door het Zeeuwse-Vlaamse landschap om een boodschap te doen voor Els, of het bekijken van de een of andere slechte actiefilm in Knokke.

Jeffrey werkte ’s zomers in discotheek De Ploeg en als we Ralph eindelijk hadden meekregen uit het café – hij was vaak spoorloos en ongrijpbaar – danste ik daar op The Doors. Of op Avalon van Bryan Ferry in een strandtent. Mijn logeerpartijen waren abrupt gestopt toen Jeffrey gokproblemen kreeg (mijn tante noemde tegenover mij een verbouwing). Uiteindelijk zette ze hem uit huis, maar mijn neef kon terecht bij Els en haar gezin in De Wulpenhoek, die altijd een luisterend oor voor hem had en een kop koffie. Soms “koffie koffie” genoemd, als het sinds de ochtend had gestaan, terwijl het al middag was.

Jeffrey trouwde jong en kreeg 3 kinderen, maar uiteindelijk kwam hij als transgender uit de kast, zeker in een Zeeuws-Vlaams dorp een grote gebeurtenis. Een scheiding en problemen met de zeer christelijke werkgevers van zijn drukkerij volgden. Zelfs een periode van suïcidaliteit, alleen achtergebleven in de eengezinswoning; de oude veren afgeworpen, maar nog geen nieuwe om die te vervangen. Weer was daar Els om haar op te vangen en te luisteren. Als ze bijvoorbeeld terugkwam van een hormoonbehandeling op de VU in Amsterdam, met trein en boot. Waar op een kwade dag mannen uit Breskens haar wachtend bij de bushalte in elkaar hadden geslagen.

Afgelopen woensdag gingen we terug. Een grauwe, natte dag in november. (Nu) Melissa en haar vriend reden. Ook hij had nog een jaar veel avonden in Els’ café doorgebracht, toen hij Melissa via internet had leren kennen. Speciaal voor haar maakte hij 2500 kilometer per week: dagelijks naar zijn werk bij een bank in Utrecht en weer terug. Een stamgast had hem een keer aan de bar toegefluisterd of hij wel wist dat Melissa “een jongetje was”, vertelde hij vorige week grijnzend. Nu wonen ze samen in Zaandam.

Ralph zat voorin de aula met zijn vriendin en kinderen. Eigenlijk geen spat veranderd sinds ik als middelbare scholier met hem en andere vrienden op een doordeweekse avond naar een popconcert van INXS in de Rai ging (mijn moeder liet mij en mijn vriendin de volgende dag helaas niet thuisblijven van school). Hij herkende mij direct, ondanks mijn kleurige verschijning en de tijd die er tussen onze laatste ontmoeting had gezeten. Rechts zat Roel, zijn oudere, rustigere, degelijkere broer (niet zo’n branie als Ralph), die uiterlijk altijd meer op hun vader leek; en Ralph op zijn moeder Els. Naast Roel, zijn kinderen en Ed, wat forser en grijzer dan vroeger.

En Els was er niet meer, tenminste, in persoon. Er stond een kist en tot mijn aangename verrassing bleek ze nogal religieus te zijn geweest. Ze vond dat mensen spirituele wezens zijn, die een aardse ervaring opdoen, zo vertelde haar zus. En daarmee sloeg Els de spijker op zijn kop, al kon ze het zelf niet meer vertellen. Ze heeft daar vast gezeten – voor ons onzichtbaar – op een barkruk naast haar kist, druk pratend en gebarend, sigaret in de ene hand, aansteker in de aanslag.

Ze wilde altijd sterk blijven, ook in de jaren van aftakeling door haar ziekte. Huilen mocht niet in haar bijzijn en ze wees anderen op hoe mooi koolmeesjes zijn in een boom. Haar laatste woord was “doei”, toen ze haar familie alvast naar huis maande, terwijl zij met ambulance en morfine zou volgen om thuis te sterven. Ze zou niet meer wakker worden.

Els had de Indische spekkoek na afloop vast te dik gesneden gevonden. Ralph was weer voortdurend druk en weg, hoewel ik hem nog wel heb horen opperen dat hij ergens in Groede bier wilde drinken. Ed was blij met de woorden van zijn jongere nichtje en mij. Roel was grijs en ouder. En ergens tussen de mensen ontwaarde ik nog zijn ex Marieke, moeder van hun drie kinderen, met wie ik aan het begin van hun verkering – een klef stel – nog aan het Groedense zwembad gezeten had. Beide zoons hebben een sterke vrouw als partner gekozen. Net als hun moeder, voor wie ik vorige week droogbloemen strooide rondom De Wulpenhoek.